Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·loot

Werkwoord

vervoeging van
uitloten

uitloot

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitloten
    • ... dat ik uitloot. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitloten
    • ... dat jij uitloot. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitloten
    • ... dat hij uitloot.