uitbroeden/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van uitbroeden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitbroeden | uit te broeden | ||||||||
toekomend | zullen uitbroeden uit zullen broeden |
te zullen uitbroeden uit te zullen broeden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben uitgebroed | te hebben uitgebroed | ||||||||
toekomend | uitgebroed zullen hebben | uitgebroed te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
uitbroedend | uitgebroed | ev. broed uit |
mv. verouderd broedt uit |
broede uit (bijzin) uitbroede | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | broed uit | broedt uit | broedt uit | broedt uit | broedt uit | broeden uit | broeden uit | broeden uit | |||
verleden (o.v.t.) | broedde uit | broedde uit | broedde uit | broedde uit | broedde uit | broedden uit | broedden uit | broedden uit | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitbroeden | zult/zal uitbroeden | zult/zal uitbroeden | zult uitbroeden | zal uitbroeden | zullen uitbroeden | zullen uitbroeden | zullen uitbroeden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitbroeden | zou uitbroeden | zou(dt) uitbroeden | zoudt uitbroeden | zou uitbroeden | zouden uitbroeden | zouden uitbroeden | zouden uitbroeden | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | uitbroed | uitbroedt | uitbroedt | uitbroedt | uitbroedt | uitbroeden | uitbroeden | uitbroeden | |||
verleden (o.v.t.) | uitbroedde | uitbroedde | uitbroedde | uitbroedde | uitbroedde | uitbroedden | uitbroedden | uitbroedden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitbroeden uit zal broeden |
zult/zal uitbroeden uit zult/zal broeden |
zult/zal uitbroeden uit zult/zal broeden |
zult uitbroeden uit zult broeden |
zal uitbroeden uit zal broeden |
zullen uitbroeden uit zullen broeden |
zullen uitbroeden uit zullen broeden |
zullen uitbroeden uit zullen broeden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitbroeden uit zou broeden |
zou uitbroeden uit zou broeden |
zou(dt) uitbroeden uit zou(dt) broeden |
zoudt uitbroeden uit zoudt broeden |
zou uitbroeden uit zou broeden |
zouden uitbroeden uit zouden broeden |
zouden uitbroeden uit zouden broeden |
zouden uitbroeden uit zouden broeden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb uitgebroed | hebt uitgebroed | hebt/heeft uitgebroed | hebt uitgebroed | heeft uitgebroed | hebben uitgebroed | hebben uitgebroed | hebben uitgebroed | |||
verleden (v.v.t.) | had uitgebroed | had uitgebroed | had uitgebroed | hadt uitgebroed | had uitgebroed | hadden uitgebroed | hadden uitgebroed | hadden uitgebroed | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgebroed hebben | zal/zult uitgebroed hebben | zult/zal uitgebroed hebben | zult uitgebroed hebben | zal uitgebroed hebben | zullen uitgebroed hebben | zullen uitgebroed hebben | zullen uitgebroed hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgebroed hebben | zou uitgebroed hebben | zou/zoudt uitgebroed hebben | zoudt uitgebroed hebben | zou uitgebroed hebben | zouden uitgebroed hebben | zouden uitgebroed hebben | zouden uitgebroed hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm uitgebroed worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt uitgebroed | er is uitgebroed | |||||||||
verleden | er werd uitgebroed | er was uitgebroed | |||||||||
toekomend | er zal uitgebroed worden | er zal uitgebroed zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou uitgebroed worden | er zou uitgebroed zijn | |||||||||
lijdende vorm uitgebroed worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitgebroed worden | uitgebroed te worden | ||||||||
toekomend | uitgebroed zullen worden | uitgebroed te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | uitgebroed zijn | uitgebroed te zijn | ||||||||
toekomend | uitgebroed zullen zijn | uitgebroed te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word uitgebroed | wordt uitgebroed | wordt uitgebroed | wordt uitgebroed | wordt uitgebroed | worden uitgebroed | worden uitgebroed | worden uitgebroed | |||
verleden (o.v.t.) | werd uitgebroed | werd uitgebroed | werd uitgebroed | werdt uitgebroed | werd uitgebroed | werden uitgebroed | werden uitgebroed | werden uitgebroed | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitgebroed worden | zult uitgebroed worden | zult uitgebroed worden | zult uitgebroed worden | zal uitgebroed worden | zullen uitgebroed worden | zullen uitgebroed worden | zullen uitgebroed worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitgebroed worden | zou uitgebroed worden | zou/zoudt uitgebroed worden | zoudt uitgebroed worden | zou uitgebroed worden | zouden uitgebroed worden | zouden uitgebroed worden | zouden uitgebroed worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben uitgebroed | bent uitgebroed | bent/is uitgebroed | zijt uitgebroed | is uitgebroed | zijn uitgebroed | zijn uitgebroed | zijn uitgebroed | |||
verleden (v.v.t.) | was uitgebroed | was uitgebroed | was uitgebroed | waart uitgebroed | was uitgebroed | waren uitgebroed | waren uitgebroed | waren uitgebroed | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgebroed zijn | zult uitgebroed zijn | zult uitgebroed zijn | zult uitgebroed zijn | zal uitgebroed zijn | zullen uitgebroed zijn | zullen uitgebroed zijn | zullen uitgebroed zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgebroed zijn | zou uitgebroed zijn | zou/zoudt uitgebroed zijn | zoudt uitgebroed zijn | zou uitgebroed zijn | zouden uitgebroed zijn | zouden uitgebroed zijn | zouden uitgebroed zijn |