uitbroeden
- Geluid: uitbroeden (hulp, bestand)
- uit·broe·den
- samenstelling van uit bw en broeden ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitbroeden |
broedde uit |
uitgebroed |
zwak -d | volledig |
uitbroeden
- overgankelijk eieren verwarmen totdat deze uitkomen
- Zodra de eieren van nestvlieders uitgebroed zijn, verlaten de jongen het nest.
- bedenken, uitwerken
- ▸ Die zat thuis waarschijnlijk snode plannen uit te broeden.[1]
1. eieren verwarmen totdat deze uitkomen
- Het woord uitbroeden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uitbroeden" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be