broedde uit
- Geluid: broedde uit (hulp, bestand)
- broed·de uit
vervoeging van |
---|
uitbroeden |
broedde uit
- enkelvoud verleden tijd van uitbroeden
- Ik broedde uit.
- Jij broedde uit.
- Hij, zij, het broedde uit.
- Ik broedde uit.
- Het woord broedde uit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.