• uit·wer·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitwerken
werkte uit
uitgewerkt
zwak -t volledig

uitwerken

  1. nauwkeuriger maken van wat al in grote lijnen is bepaald
    • De ambtenaren moeten de plannen van het kabinet uitwerken. 
    • Hij maakte altijd prachtige plannen maar uitwerken van de details liet hij altijd aan andren over. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be