Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·be·ste·den
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitbesteden
besteedde uit
uitbesteed
zwak -d volledig

Werkwoord

uitbesteden

  1. iets niet zelf doen maar het door een ander laten doen
    • De puber had het opruimen van haar kamer uitbesteed aan haar moeder. 
     Veel mensen zien als een berg op tegen de belastingaangifte. Bijna 40 procent besteedt het invullen ervan weleens uit, zo bleek eerder dit jaar uit een enquête van de Consumentenbond. Maar vaak is dat onnodig en het biedt ook geen garantie op een waterdichte aangifte.[1]
  2. (verouderd) (dochter) ten huwelijk geven
     Zijn eenigh oir, en erfgenaeme ontzielt. Is dat niet bly zijn dochter uitbesteden? Ter bruiloft gaen?[2]
  3. (bedrijfskunde) de uitvoering van een proces als gevolg van een strategische keuze door een organisatie, om één of meer bedrijfsactiviteiten uitbesteden aan een dienstverlenende onderneming of toeleverancier
    • Het kleine bedrijf had zijn administratie uitbesteed aan een administratiebedrijf die deze procedure outsourcing noemde. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “De belastingaangifte uitbesteden is echt zonde van je geld” (24 maart 2019), NU.nl
  2.   Weblink bron
    Joost van den Vondel
    Jeptha Of Offerbelofte.Treurspel (1659), t'Amsterdam, Voor de weduwe van Abraham de Wees, op den Middeldam in:
    J.F.M. Sterck, H.W.E. Moller, C.G.N. de Vooys, etc. (eds.)
    De werken van Vondel. Achtste deel 1656-1660, Deel 8 (1935), De Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur, Amsterdam op dbnl.org  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be