Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·be·steed
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitbesteden

uitbesteed

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbesteden
    • ... dat ik uitbesteed. 
  2. voltooid deelwoord van uitbesteden