• tus·sen·poos
enkelvoud meervoud
naamwoord tussenpoos tussenpozen
verkleinwoord

de tussenpoosv / m

  1. korte onderbrekingen
    • De opbouw van het boek heeft iets van strips of opeenvolgende filmstills: de camera schuift telkens een kort eindje op naar rechts en registreert dezelfde scène met een tussenpoos van enkele seconden. [2] 
    • De band met Vitesse bleef hecht. Dat kan ook niet anders. Met een tussenpoos van een jaar, vanwege een rondreis door Australië, had hij van 1991 tot 2004 een seizoenkaart bij de Arnhemse voetbalclub. Als kleine jongen sliep hij al onder een Vitesse-dekbed. [3] 
    • Zonnefysici van de Universiteit van Aberystwyth zagen hoe de verschillende 'pufjes'met een tussenpoos van circa drie uur optraden. Pas na circa twaalf uur kwam een grote, trage uitbarsting in de corona van de zon op gang.[4] 
  2. zonder tussenpozen: onafgebroken
  3. bij tussenpozen: zo nu en dan
95 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 24 NOVEMBER 2017
  3. Tubantia 27-APRIL-2017
  4. Volkskrant Govert Schilling 23 juni 2014
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be