Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trom·mel·rem
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord trommelrem trommelremmen
verkleinwoord trommelremmetje trommelremmetjes

Zelfstandig naamwoord

de trommelremv / m

  1. (techniek) onderdeel van een wiel, waarin twee halfcirkelvormige lichamen van binnenuit tegen de wand van een cilinder rond de as worden gedrukt, zodat het wiel door de wrijving minder snel gaat draaien en tot stilstand kan worden gebracht
    • Sommige oude motorfietsen hebben een trommelrem. 
     Dit hier is een ouderwetse trommelrem van een voorwiel. Hij hoort met een remkabel vast te zitten aan een hendel op het stuur.[2]
Hyponiemen
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Karel Knip
    “Trommelrem” (14 september 2013) op nrc.nl