Nederlands

 
remschoen van een molen
Uitspraak
Woordafbreking
  • rem·schoen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord remschoen remschoenen
verkleinwoord remschoentje remschoentjes

Zelfstandig naamwoord

de remschoenm

  1. deel van een rem waar een bewegend en een stilstaand deel tegen elkaar drukken
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

53 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen