troepen
- troe·pen
- zn: troep zn met de uitgang -en
- ww: van Middelnederlands troepen of afgeleid van troep zn met het achtervoegsel -en [1] [2]
- meervoud van het zelfstandig naamwoord troep
- alleen meervoud (militair) in een groep optredende militairen
- [2] Onder invloed van het Engels troops wordt er soms een bepaald aantal troepen gesproken: "Frankrijk stuurt 500 troepen naar Corsica." Goed Nederlands is "500 man troepen" of "500 militairen", want als plurale tantum is "troepen" geen telbaar begrip. [3]
1. in een groep optredende militairen
|
- troepenafdeling, troepenbeweging, troepenconcentratie, troepencontingent, troepeneenheden, troepenmacht, troepenschip, troepensterkte
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
troepen |
troepte |
getroept |
zwak -t | volledig |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord
troepen
- (verouderd) bij elkaar komen
- Het woord troepen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "troepen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Duizend troepen naar Afghanistan” (5 november 2019) op onzetaal.nl
- ↑ Weblink bron “De vlaschaard.” (1907), L.J. Veen, Amsterdam, p. 291
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be