• troe·pen

troepen

  1. (verouderd) bij elkaar komen
      Ze troepten rond den gevallen jongeling, ze liepen over en weer met lekend natte voorschooten die ze in 't water van de gracht hadden gedoopt - al 't belang was ineens bij den jongen die gevallen lag.[4]
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Bronlink geraadpleegd op 8 november 2020 Weblink bron “Duizend troepen naar Afghanistan” (5 november 2019) op onzetaal.nl
  4. Bronlink geraadpleegd op 8 november 2020 Weblink bron “De vlaschaard.” (1907), L.J. Veen, Amsterdam, p. 291
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be