trissen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van trissen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		trissen			te trissen
	toekomend		zullen trissen			te zullen trissen
voltooid	tegenwoordig		hebben getrist			te hebben getrist
	toekomend		getrist zullen hebben			getrist te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	trissend		getrist			ev. tris	mv. verouderd trist	trisse
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	tris	trist	trist	trist	trist	trissen	trissen	trissen
verleden (o.v.t.)	triste	triste	triste	triste	triste	tristen	tristen	tristen
toekomend (o.t.t.t.)	zal trissen	zult/zal trissen	zult/zal trissen	zult trissen	zal trissen	zullen trissen	zullen trissen	zullen trissen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou trissen	zou trissen	zou(dt) trissen	zoudt trissen	zou trissen	zouden trissen	zouden trissen	zouden trissen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb getrist	hebt getrist	hebt/heeft getrist	hebt getrist	heeft getrist	hebben getrist	hebben getrist	hebben getrist
verleden (v.v.t.)	had getrist	had getrist	had getrist	hadt getrist	had getrist	hadden getrist	hadden getrist	hadden getrist
toekomend (v.t.t.t.)	zal getrist hebben	zal/zult getrist hebben	zult/zal getrist hebben	zult getrist hebben	zal getrist hebben	zullen getrist hebben	zullen getrist hebben	zullen getrist hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou getrist hebben	zou getrist hebben	zou/zoudt getrist hebben	zoudt getrist hebben	zou getrist hebben	zouden getrist hebben	zouden getrist hebben	zouden getrist hebben
onpersoonlijke lijdende vorm getrist worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt getrist				er is getrist
verleden	er werd getrist				er was getrist
toekomend	er zal getrist worden				er zal getrist zijn
voorwaardelijk	er zou getrist worden				er zou getrist zijn