trapezium
- tra·pe·zi·um
- Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘vierhoek met twee evenwijdige zijden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1654 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | trapezium | trapeziums trapezia |
verkleinwoord | trapeziumpje | trapeziumpjes |
het trapezium o
- (meetkunde) een vierhoek waarvan twee zijden evenwijdig lopen
1. een vierhoek waarvan twee zijden evenwijdig lopen
- Het woord trapezium staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "trapezium" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "trapezium" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
trapezium | trapeziums, trapezia |
trapezium