toekomen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van toekomen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | toekomen | toe te komen | ||||||
toekomend | zullen toekomen toe zullen komen |
te zullen toekomen toe te zullen komen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn toegekomen | te zijn toegekomen | ||||||
toekomend | toegekomen zullen zijn | toegekomen te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
toekomend | toegekomen | ev. kom toe |
mv. verouderd komt toe |
kome toe (bijzin) toekome | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | kom toe | komt toe | komt toe | komt toe | komt toe | komen toe | komen toe | komen toe | |
verleden (o.v.t.) | kwam toe | kwam toe | kwam toe | kwaamt toe | kwam toe | kwamen toe | kwamen toe | kwamen toe | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal toekomen | zult/zal toekomen | zult/zal toekomen | zult toekomen | zal toekomen | zullen toekomen | zullen toekomen | zullen toekomen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou toekomen | zou toekomen | zou(dt) toekomen | zoudt toekomen | zou toekomen | zouden toekomen | zouden toekomen | zouden toekomen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | toekom | toekomt | toekomt | toekomt | toekomt | toekomen | toekomen | toekomen | |
verleden (o.v.t.) | toekwam | toekwam | toekwam | toekwaamt | toekwam | toekwamen | toekwamen | toekwamen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal toekomen toe zal komen |
zult/zal toekomen toe zult/zal komen |
zult/zal toekomen toe zult/zal komen |
zult toekomen toe zult komen |
zal toekomen toe zal komen |
zullen toekomen toe zullen komen |
zullen toekomen toe zullen komen |
zullen toekomen toe zullen komen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou toekomen toe zou komen |
zou toekomen toe zou komen |
zou(dt) toekomen toe zou(dt) komen |
zoudt toekomen toe zoudt komen |
zou toekomen toe zou komen |
zouden toekomen toe zouden komen |
zouden toekomen toe zouden komen |
zouden toekomen toe zouden komen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben toegekomen | bent toegekomen | bent/is toegekomen | zijt toegekomen | is toegekomen | zijn toegekomen | zijn toegekomen | zijn toegekomen | |
verleden (v.v.t.) | was toegekomen | was toegekomen | was toegekomen | waart toegekomen | was toegekomen | waren toegekomen | waren toegekomen | waren toegekomen | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal toegekomen zijn | zal/zult toegekomen zijn | zult/zal toegekomen zijn | zult toegekomen zijn | zal toegekomen zijn | zullen toegekomen zijn | zullen toegekomen zijn | zullen toegekomen zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou toegekomen zijn | zou toegekomen zijn | zou/zoudt toegekomen zijn | zoudt toegekomen zijn | zou toegekomen zijn | zouden toegekomen zijn | zouden toegekomen zijn | zouden toegekomen zijn |