• ti·ta·nisch
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen titanisch titanischer
verbogen titanische titanischere
partitief titanisch titanischers -

titanisch [1]

  1. van iets dat het zo krachtig en groots is dat het mythisch genoemd kan worden
    • Die Soldaten mag dan een opera zijn van titanische omvang, de hoofdrol van Marie met zijn indringende karakter en hoge uithalen blijkt koren op Hannigans molen. Ze zingt de rol in mei in de prestigieuze Bayerische Staatsoper in München. [2] 
    • Tegenstanders begonnen rond half zes met veel uitroeptekens te twitteren dat hij senator-af is. Maar echt weg uit de Italiaanse politiek is Berlusconi niet. Hij maakte met de mensen die in de kou voor zijn huis stonden, een afspraak voor „de eerste dag van de verkiezingscampagne”. Maar zelfs de familiekrant Il Giornale schreef vanmorgen dat dit een „titanische opleving” zou zijn. Voor- en tegenstanders van de 77-jarige mediamagnaat wisten daarom niet goed hoe ze de dag van gisteren moesten duiden. [3] 
    • Bevingen berokkenen niet alleen ongekend menselijk leed en immense materiële schade, zoals nu in Japan. Titanische schokken, of het nu aard- en zeebevingen zijn of banken- en beurspaniek, zoals in 2008, ondermijnen ook conventionele wijsheden. [4] 
91 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[5]