timmeren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van timmeren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | timmeren | te timmeren | ||||||
toekomend | zullen timmeren | te zullen timmeren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben getimmerd | te hebben getimmerd | ||||||
toekomend | getimmerd zullen hebben | getimmerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
timmerend | getimmerd | ev. timmer |
mv. verouderd timmert |
timmere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | timmer | timmert | timmert | timmert | timmert | timmeren | timmeren | timmeren | |
verleden (o.v.t.) | timmerde | timmerde | timmerde | timmerde | timmerde | timmerden | timmerden | timmerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal timmeren | zult/zal timmeren | zult/zal timmeren | zult timmeren | zal timmeren | zullen timmeren | zullen timmeren | zullen timmeren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou timmeren | zou timmeren | zou(dt) timmeren | zoudt timmeren | zou timmeren | zouden timmeren | zouden timmeren | zouden timmeren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb getimmerd | hebt getimmerd | hebt/heeft getimmerd | hebt getimmerd | heeft getimmerd | hebben getimmerd | hebben getimmerd | hebben getimmerd | |
verleden (v.v.t.) | had getimmerd | had getimmerd | had getimmerd | hadt getimmerd | had getimmerd | hadden getimmerd | hadden getimmerd | hadden getimmerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal getimmerd hebben | zal/zult getimmerd hebben | zult/zal getimmerd hebben | zult getimmerd hebben | zal getimmerd hebben | zullen getimmerd hebben | zullen getimmerd hebben | zullen getimmerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou getimmerd hebben | zou getimmerd hebben | zou/zoudt getimmerd hebben | zoudt getimmerd hebben | zou getimmerd hebben | zouden getimmerd hebben | zouden getimmerd hebben | zouden getimmerd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm getimmerd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt getimmerd | er is getimmerd | |||||||
verleden | er werd getimmerd | er was getimmerd | |||||||
toekomend | er zal getimmerd worden | er zal getimmerd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou getimmerd worden | er zou getimmerd zijn |