terughoren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van terughoren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | terughoren | terug te horen | ||||||
toekomend | zullen terughoren terug zullen horen |
te zullen terughoren terug te zullen horen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | teruggehoord | te teruggehoord | ||||||
toekomend | teruggehoord zullen | teruggehoord te zullen | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
terughorend | teruggehoord | ev. hoor terug |
mv. verouderd hoort terug |
hore terug (bijzin) terughore | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | hoor terug | hoort terug | hoort terug | hoort terug | hoort terug | horen terug | horen terug | horen terug | |
verleden (o.v.t.) | hoorde terug | hoorde terug | hoorde terug | hoorde terug | hoorde terug | hoorden terug | hoorden terug | hoorden terug | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal terughoren | zult/zal terughoren | zult/zal terughoren | zult terughoren | zal terughoren | zullen terughoren | zullen terughoren | zullen terughoren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou terughoren | zou terughoren | zou(dt) terughoren | zoudt terughoren | zou terughoren | zouden terughoren | zouden terughoren | zouden terughoren | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | terughoor | terughoort | terughoort | terughoort | terughoort | terughoren | terughoren | terughoren | |
verleden (o.v.t.) | terughoorde | terughoorde | terughoorde | terughoorde | terughoorde | terughoorden | terughoorden | terughoorden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal terughoren terug zal horen |
zult/zal terughoren terug zult/zal horen |
zult/zal terughoren terug zult/zal horen |
zult terughoren terug zult horen |
zal terughoren terug zal horen |
zullen terughoren terug zullen horen |
zullen terughoren terug zullen horen |
zullen terughoren terug zullen horen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou terughoren terug zou horen |
zou terughoren terug zou horen |
zou(dt) terughoren terug zou(dt) horen |
zoudt terughoren terug zoudt horen |
zou terughoren terug zou horen |
zouden terughoren terug zouden horen |
zouden terughoren terug zouden horen |
zouden terughoren terug zouden horen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij |