teerling
- teer·ling
- In de betekenis van ‘dobbelsteen’ voor het eerst aangetroffen in 1210 [1]
- afgeleid van terne met het achtervoegsel -ling [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | teerling | teerlingen |
verkleinwoord | teerlinkje | teerlinkjes |
de teerling m
- kubusvormig voorwerp met op elk van de zijden een van de ogenaantallen "één" tot en met "zes"
- De teerling is geworpen
- (naar de uitspraak alea iacta est van Julius Caesar) = Het besluit is genomen, er is geen weg terug.
1. kubusvormig voorwerp met op elk van de zijden een van de ogenaantallen één tot en met zes
vervoeging van |
---|
teerlingen |
teerling
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van teerlingen
- Ik teerling.
- gebiedende wijs van teerlingen
- Teerling!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van teerlingen
- Teerling je?
- Het woord teerling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "teerling" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "teerling" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ teerling op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be