Latijn

Zelfstandig naamwoord

ālea v

  1. dobbelsteen, teerling
    «alea iacta est[1]»
    de teerling is geworpen
Verbuiging


Verwijzingen

  1. Julius Caesar, 49 na Christus


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
alear

alea

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van alear
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van alear