taxeren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van taxeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | taxeren | te taxeren | ||||||||
toekomend | zullen taxeren | te zullen taxeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben getaxeerd | te hebben getaxeerd | ||||||||
toekomend | getaxeerd zullen hebben | getaxeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
taxerend | getaxeerd | ev. taxeer |
mv. verouderd taxeert |
taxere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | taxeer | taxeert | taxeert | taxeert | taxeert | taxeren | taxeren | taxeren | |||
verleden (o.v.t.) | taxeerde | taxeerde | taxeerde | taxeerde | taxeerde | taxeerden | taxeerden | taxeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal taxeren | zult/zal taxeren | zult/zal taxeren | zult taxeren | zal taxeren | zullen taxeren | zullen taxeren | zullen taxeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou taxeren | zou taxeren | zou(dt) taxeren | zoudt taxeren | zou taxeren | zouden taxeren | zouden taxeren | zouden taxeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb getaxeerd | hebt getaxeerd | hebt/heeft getaxeerd | hebt getaxeerd | heeft getaxeerd | hebben getaxeerd | hebben getaxeerd | hebben getaxeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had getaxeerd | had getaxeerd | had getaxeerd | hadt getaxeerd | had getaxeerd | hadden getaxeerd | hadden getaxeerd | hadden getaxeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal getaxeerd hebben | zal/zult getaxeerd hebben | zult/zal getaxeerd hebben | zult getaxeerd hebben | zal getaxeerd hebben | zullen getaxeerd hebben | zullen getaxeerd hebben | zullen getaxeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou getaxeerd hebben | zou getaxeerd hebben | zou/zoudt getaxeerd hebben | zoudt getaxeerd hebben | zou getaxeerd hebben | zouden getaxeerd hebben | zouden getaxeerd hebben | zouden getaxeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm getaxeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt getaxeerd | er is getaxeerd | |||||||||
verleden | er werd getaxeerd | er was getaxeerd | |||||||||
toekomend | er zal getaxeerd worden | er zal getaxeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou getaxeerd worden | er zou getaxeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm getaxeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | getaxeerd worden | getaxeerd te worden | ||||||||
toekomend | getaxeerd zullen worden | getaxeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | getaxeerd zijn | getaxeerd te zijn | ||||||||
toekomend | getaxeerd zullen zijn | getaxeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word getaxeerd | wordt getaxeerd | wordt getaxeerd | wordt getaxeerd | wordt getaxeerd | worden getaxeerd | worden getaxeerd | worden getaxeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd getaxeerd | werd getaxeerd | werd getaxeerd | werdt getaxeerd | werd getaxeerd | werden getaxeerd | werden getaxeerd | werden getaxeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal getaxeerd worden | zult getaxeerd worden | zult getaxeerd worden | zult getaxeerd worden | zal getaxeerd worden | zullen getaxeerd worden | zullen getaxeerd worden | zullen getaxeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou getaxeerd worden | zou getaxeerd worden | zou/zoudt getaxeerd worden | zoudt getaxeerd worden | zou getaxeerd worden | zouden getaxeerd worden | zouden getaxeerd worden | zouden getaxeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben getaxeerd | bent getaxeerd | bent/is getaxeerd | zijt getaxeerd | is getaxeerd | zijn getaxeerd | zijn getaxeerd | zijn getaxeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was getaxeerd | was getaxeerd | was getaxeerd | waart getaxeerd | was getaxeerd | waren getaxeerd | waren getaxeerd | waren getaxeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal getaxeerd zijn | zult getaxeerd zijn | zult getaxeerd zijn | zult getaxeerd zijn | zal getaxeerd zijn | zullen getaxeerd zijn | zullen getaxeerd zijn | zullen getaxeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou getaxeerd zijn | zou getaxeerd zijn | zou/zoudt getaxeerd zijn | zoudt getaxeerd zijn | zou getaxeerd zijn | zouden getaxeerd zijn | zouden getaxeerd zijn | zouden getaxeerd zijn |