stylen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van stylen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		stylen			te stylen
	toekomend		zullen stylen			te zullen stylen
voltooid	tegenwoordig		gestyled			te gestyled
	toekomend		gestyled zullen			gestyled te zullen
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	stylend		gestyled			ev. style	mv. verouderd stylet	style
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	style	stylet	stylet	stylet	stylet	stylen	stylen	stylen
verleden (o.v.t.)	stylede	stylede	stylede	stylede	stylede	styleden	styleden	styleden
toekomend (o.t.t.t.)	zal stylen	zult/zal stylen	zult/zal stylen	zult stylen	zal stylen	zullen stylen	zullen stylen	zullen stylen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou stylen	zou stylen	zou(dt) stylen	zoudt stylen	zou stylen	zouden stylen	zouden stylen	zouden stylen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij