strammig
- stram·mig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | strammig | strammiger | strammigst |
verbogen | strammige | strammigere | strammigste |
partitief | strammigs | strammigers | - |
strammig [1]
- niet soepel meer in de gewrichten en daardoor stijf
- (figuurlijk) niet soepel of makkelijk
- [1] verstijfd, stug
- [2] onbuigzaam, star
- Het woord strammig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "strammig" herkend door:
58 % | van de Nederlanders; |
55 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be