• stok·man
  • samenstelling van  stok zn  en  man zn  [1]
    • [1] van Middelnederlands stocman, "stok" in de betekenis van houten blok met twee uithollingen waarin de benen van een gevangene werden vastgezet [2]
    • [2], [3] "stok" als slagwapen
    • [4] "stok" als staf, het ambtsteken waarmee op een veiling de overdracht van eigendom werd aangegeven
    • [5] "stok" als aanduiding voor de geschouderde degen van de soldaat die oorspronkelijk op de munt was afgebeeld
    • [6] leenvertaling van Engels stick man
enkelvoud meervoud
naamwoord stokman stokmannen
stoklieden*
stoklui*
verkleinwoord stokmannetje stokmannetjes

de stokmanm

  1. (verouderd) (beroep) bewaker van gevangenen
  2. (verouderd) (beroep) (protestantisme) assistent van de koster die de orde in een kerkgebouw moest handhaven
    • (…) de porstok was het attribuut van de ‘stokman’ waarmee hij dommelende of oneerbiedig handelende kerkgangers een por gaf om ze bij de les te houden. Volgens een kerkarchief: ‘Hij let voornamelijk op alle onstichtelijkheid of oneerbiedigheid, welke hetzij of omtrent de kerk plaats heeft, en waardoor de goede afloop der godsdienstoefening zou verhinderd worden. [3]
  3. (verouderd) (beroep) plaatselijke ambtenaar die overlast van honden bestrijdt
    • Hondenbelasting en de bijbehorende penningen worden al in de Middeleeuwen gebruikt om de overlast van honden tegen te gaan. Veel steden hebben hondenmeppers in dienst, ook wel hondenslagers of stokmannen genoemd. Zij maken korte metten met zwerfhonden door ze met een stok de kop in te slaan. [4]
  4. (verouderd) (beroep) plaatselijke ambtenaar die zorgt voor het ordelijk verloop van een veiling
    • In vroeger jaren was de dorpsomroeper tevens visafslager, ook wel stokman genoemd. De porties vis, "sneesies" genaamd, weden door middel van een mijnstok aangewezen en hij begon met afmijnen, totdat een van de visvrouwen "mijn" riep. [5]
    • ‘En wat doet nu de man, die den stok in de hand heeft?’ ‘O, de stokman? Die bewaert de orde en zorgt er voor, dat iedereen van de visch afblijft. Ook wijst 'ij straks bij de verkooping aen, welke staepel verkocht wordt.’ [6]
  5. (verouderd) (numismatiek) (figuurlijk) benaming voor muntstuk van één gulden
    • »Daar hebt gij drie gulden,” antwoordde Anonymus, “meer heb ik op dit oogenblik niet.” »Nog een' stokman, oude spitsbroeder!” hernam de andere, »nog een enkel stokmannetje. [7]
  6. (meestal als verkleinwoord) sterk versimpelde afbeelding van een mens waarbij de ledematen als lijntjes worden weergegeven
  • De meervouden "stoklui" (informeler) en "stoklieden" (formeler) worden alleen gebruikt bij betekenis [1]-[4].