• stan·ding
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘vooraanstaande positie in de maatschappij’ voor het eerst aangetroffen in 1930 [1]
  • uit het Engels
enkelvoud meervoud
naamwoord standing
verkleinwoord

de standingv / m [2]

  1. betere sociaal-economische positie
    • Flaton: 'Het voelde als gerechtigheid. Door Clinton en de locatie hadden we standing gekregen. Van iets provinciaals en nationaals - ha, Willeke Alberti - waren we een internationale club geworden.' [3] 
    • ` Misschien lijkt ze wel op haar moeder. De Hyacinthweg is heel wat anders dan de Amandelstraat. Maar dat dacht ik toen niet. Met verschillen in standing hield ik me nooit bezig' [4] 
    • ‘Het is een auto voor liefhebbers. De Mustang is geen sportwagen die je koopt tijdens een midlifecrisis om wat standing te genieten, maar wel omdat je er al heel lang van droomde. Ik denk nu dat de echte freaks stilaan allemaal een Mustang bezitten.’[5] 
77 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[6]


standing

  1. onvoltooid deelwoord van stand

standing

  1. gerundium van stand
stellend vergrotend overtreffend
standing more standing most standing

standing

  1. blijvend, stevig
enkelvoud meervoud
standing standings

standing

  1. (maatschappij) positie, sociale status, standing
  2. (maatschappij) reputatie