spijen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van spijen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | spijen | te spijen | ||||||||
toekomend | zullen spijen | te zullen spijen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gespijd | te hebben gespijd | ||||||||
toekomend | gespijd zullen hebben | gespijd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
spijend | gespijd | ev. spij |
mv. verouderd spijt |
spije | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | spij | spijt | spijt | spijt | spijt | spijen | spijen | spijen | |||
verleden (o.v.t.) | spijde | spijde | spijde | spijde | spijde | spijden | spijden | spijden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal spijen | zult/zal spijen | zult/zal spijen | zult spijen | zal spijen | zullen spijen | zullen spijen | zullen spijen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou spijen | zou spijen | zou(dt) spijen | zoudt spijen | zou spijen | zouden spijen | zouden spijen | zouden spijen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gespijd | hebt gespijd | hebt/heeft gespijd | hebt gespijd | heeft gespijd | hebben gespijd | hebben gespijd | hebben gespijd | |||
verleden (v.v.t.) | had gespijd | had gespijd | had gespijd | hadt gespijd | had gespijd | hadden gespijd | hadden gespijd | hadden gespijd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gespijd hebben | zal/zult gespijd hebben | zult/zal gespijd hebben | zult gespijd hebben | zal gespijd hebben | zullen gespijd hebben | zullen gespijd hebben | zullen gespijd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gespijd hebben | zou gespijd hebben | zou/zoudt gespijd hebben | zoudt gespijd hebben | zou gespijd hebben | zouden gespijd hebben | zouden gespijd hebben | zouden gespijd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gespijd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gespijd | er is gespijd | |||||||||
verleden | er werd gespijd | er was gespijd | |||||||||
toekomend | er zal gespijd worden | er zal gespijd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gespijd worden | er zou gespijd zijn | |||||||||
lijdende vorm gespijd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gespijd worden | gespijd te worden | ||||||||
toekomend | gespijd zullen worden | gespijd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gespijd zijn | gespijd te zijn | ||||||||
toekomend | gespijd zullen zijn | gespijd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gespijd | wordt gespijd | wordt gespijd | wordt gespijd | wordt gespijd | worden gespijd | worden gespijd | worden gespijd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gespijd | werd gespijd | werd gespijd | werdt gespijd | werd gespijd | werden gespijd | werden gespijd | werden gespijd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gespijd worden | zult gespijd worden | zult gespijd worden | zult gespijd worden | zal gespijd worden | zullen gespijd worden | zullen gespijd worden | zullen gespijd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gespijd worden | zou gespijd worden | zou/zoudt gespijd worden | zoudt gespijd worden | zou gespijd worden | zouden gespijd worden | zouden gespijd worden | zouden gespijd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gespijd | bent gespijd | bent/is gespijd | zijt gespijd | is gespijd | zijn gespijd | zijn gespijd | zijn gespijd | |||
verleden (v.v.t.) | was gespijd | was gespijd | was gespijd | waart gespijd | was gespijd | waren gespijd | waren gespijd | waren gespijd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gespijd zijn | zult gespijd zijn | zult gespijd zijn | zult gespijd zijn | zal gespijd zijn | zullen gespijd zijn | zullen gespijd zijn | zullen gespijd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gespijd zijn | zou gespijd zijn | zou/zoudt gespijd zijn | zoudt gespijd zijn | zou gespijd zijn | zouden gespijd zijn | zouden gespijd zijn | zouden gespijd zijn |