• spij
enkelvoud meervoud
naamwoord spij -
verkleinwoord - -

spij

  1. (verouderd) speeksel, spuug

(verouderd)

vervoeging van
spijen

spij

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spijen
    • Ik spij. 
  2. gebiedende wijs van spijen
    • Spij! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spijen
    • Spij je?