snoep
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- snoep
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | snoep | - |
verkleinwoord | snoepje | snoepjes |
Zelfstandig naamwoord
het snoep o
- (snoepgoed) een meestal grotendeels van suiker vervaardigde lekkernij
- Jij eet toch geen snoep voor het avondeten?
- ▸ Dat kinderen niet veel geld hebben, is volgens haar niet heel belangrijk voor adverteerders. "Ook kinderen kopen producten, zoals speelgoed of snoep. Daarnaast vragen ze hun ouders om producten. Uit onderzoek blijkt bovendien dat kinderen invloed hebben op welke auto hun ouders kopen en welke vakanties worden geboekt."[2]
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Anagrammen
Vertalingen
1. een meestal grotendeels van suiker vervaardigde lekkernij
Werkwoord
vervoeging van |
---|
snoepen |
snoep
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snoepen
- Ik snoep.
- gebiedende wijs van snoepen
- Snoep!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snoepen
- Snoep je?
Gangbaarheid
- Het woord snoep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "snoep" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ snoep op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be