• ver·sna·pe·ring
  • In de betekenis van ‘lekkernij’ voor het eerst aangetroffen in 1637 [1]
  • Naamwoord van handeling van versnaperen met het achtervoegsel -ing.
enkelvoud meervoud
naamwoord versnapering versnaperingen
verkleinwoord versnaperingetje versnaperingetjes

de versnaperingv

  1. iets kleins en lekkers
    • Hij at tussendoor nog een versnapering. 
    • Er geldt donderdag geen alcoholverbod op het Museumplein. Ajaxfans mogen eten en drinken (ook alcohol) meenemen op het terrein, mits het voor eigen gebruik is – ongeveer een sixpack per persoon - en het niet in glas is verpakt. Voor andere alcoholische versnaperingen geldt hetzelfde. [2] 
98 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]