• snoe·pig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen snoepig snoepiger snoepigst
verbogen snoepige snoepigere snoepigste
partitief snoepigs snoepigers -

snoepig [2]

  1. schattig en lief met name van kinderen
     Ook lief: als overgrootmoeder 'oma Corrie' hem vraagt waar papa uithangt, maakt hij het bekende pingpinggebaar van de duim die over de wijsvinger wrijft. Oftewel, papa is geld aan het verdienen. Wat snoepig![3]
  2. gulzig
56 % van de Nederlanders;
37 % van de Vlamingen.[4]


  1. snoepig op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    Han Lips
    “Papa André Hazes is continu geld aan het verdienen” (19 april 2018), Het Parool
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be