• slor·dig
  • In de betekenis van ‘niet verzorgd’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
  • afgeleid van slord met het achtervoegsel -ig [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen slordig slordiger slordigst
verbogen slordige slordigere slordigste
partitief slordigs slordigers -

slordig

  1. zonder de nodige zorg uitgevoerd
    • De deur was op slordige wijze geschilderd en zat vol met druipers en spetters. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]