• na·la·tig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen nalatig nalatiger nalatigst
verbogen nalatige nalatigere nalatigste
partitief nalatigs nalatigers -

nalatig

  1. niet gedaan hebbend wat eigenlijk wel zou moeten
    • De onzorgvuldige arts is nalatig geweest in het geven van goede voorlichting aan de patiënt. 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be