• sky·te
  • Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord skjóta
Naar frequentie 715
vervoeging
onbepaalde wijs skyte
tegenwoordige tijd skyter
verleden tijd skjøt
skøyt
voltooid
deelwoord
skutt
onvoltooid
deelwoord
skytende
lijdende vorm skytes
gebiedende wijs skyt
vervoegingsklasse Klasse 2 sterk
opmerking

skyte

  1. overgankelijk schieten
    «Han skjøt 290 poeng.»
    Hij schoot 290 punten.
  2. overgankelijk afschieten, wegschieten
  3. overgankelijk doodschieten
  4. overgankelijk fotograferen, filmen
  5. overgankelijk opblazen
  6. overgankelijk, (plantkunde) uitlopen
  7. overgankelijk, (plantkunde) uitkomen, uitlopen (van aren)


  • skiskyting: skyte seg bort
biatlon: door slecht schieten buiten de boot vallen


  • sky·te
  • Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord skjóta
vervoeging
onbepaalde wijs skyte
skyta
tegenwoordige tijd skyt
verleden tijd skaut
voltooid
deelwoord
skote
onvoltooid
deelwoord
skytande
lijdende vorm skytast
gebiedende wijs skyt
vervoegingsklasse Klasse 2 sterk
opmerking

skyte

  1. overgankelijk schieten
  2. overgankelijk afschieten, wegschieten
  3. overgankelijk doodschieten
  4. overgankelijk fotograferen, filmen
  5. overgankelijk opblazen
  6. overgankelijk oprichten
  7. overgankelijk uitstrekken
  8. overgankelijk verlengen, verweijden
  9. overgankelijk, (plantkunde) uitlopen
  10. overgankelijk, (plantkunde) uitkomen, uitlopen (van aren)
  • [10]: Havren har skote.
De haver is uitgekomen.
  • [6-8]: skyte rygg
een hoge rug maken