Fotograferen.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fo·to·gra·fe·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
fotograferen
fotografeerde
gefotografeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

fotograferen

  1. overgankelijk een afbeelding maken door de projectie van beeld op een lichtgevoelige laag
    • Je bent vergeten die mooie dieren te fotograferen! 
     Ik ben Krijn van Noordwijk zeer erkentelijk voor het fotograferen van mijn portret.[2]
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. etymologiebank.nl
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be