• fil·men
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
filmen
filmde
gefilmd
zwak -d volledig

filmen

  1. bewegende beelden opnemen en vastleggen
     Voor mijn vertrek filmde ik alle drie mijn kinderen terwijl ik hun vroeg wat ze van mijn lange wandeling vonden en ik stelde ze ook een aantal fundamentele levensvragen om er later op terug te kunnen kijken.[1]
  • Dat is niet te filmen
Dat lijkt helemaal nergens op
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • fil·men

filmen, g

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van film


  • fil·men
Naar frequentie 989

filmen, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van film


  • fil·men

filmen, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van film


vervoeging van
filmar

filmen

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van filmar
  2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van filmar