filmdoek
- film·doek
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | filmdoek | filmdoeken |
verkleinwoord | filmdoekje | filmdoekjes |
het filmdoek o
- stuk textiel waarop een film geprojecteerd wordt
- ▸ Wat was de filmtechniek erop vooruitgegaan nu er kleurenfilms zijn. De scène was al jarenlang een van de favorieten in haar repertoire. Aanvankelijk als zwijgende zwart-witfilm met pianobegeleiding achter het filmdoek.[2]
-
Een aan vlarden gescheurd filmdoek
-
Het wereld-journaal afgespeeld op filmdoek in een luxetrein, met Harold Lloyd (1925)
-
Een geopend projectiescherm tijdens een lezing aan de Columbia-universiteit
- Het woord filmdoek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Zij die dromen doden slapen nooit” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044640496