Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·len·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verlengen
verlengde
verlengd
zwak -d volledig

Werkwoord

verlengen

  1. overgankelijk langer maken
    • Als je wil dat die broek je nog past, zul je haar moeten verlengen. 
  2. overgankelijk langer laten duren
    • De onderhandelingen werden met twee weken verlengd. 
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be