alargar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
alargar |
alargaba |
alargado |
volledig |
alargar
- a·lar·gar
- overgankelijk
- verlengen, langer maken, uittrekken, uitschuiven (van een tafel)
- verlengen langer laten duren
- rekken, uitstellen
- uitrekken (van de ledematen)