• schoor·voe·tend
  • In de betekenis van ‘aarzelend’ voor het eerst aangetroffen in 1609 [1]
  • samenstelling van schoor en voet [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen schoorvoetend schoorvoetender schoorvoetendst
verbogen schoorvoetende schoorvoetendere schoorvoetendste
partitief schoorvoetends schoorvoetenders -

schoorvoetend

  1. met enige aarzeling, tegenzin en angst iets toch doen wat men eigenlijk niet had willen of durven doen
    • Maar zie: de gevallen troonopvolger en de door de publieke opinie gekruisigde royals veerden weer recht. Schoorvoetend werd Camilla aanvaard, schoorvoetend bekende het publiek dat de standvastigheid van Elisabeth ook wel iets heeft. [3] 
    • Schoorvoetend en keel schrapend nam ik mijn to-dolijst door ‘Schrijven opiniestuk TC Tubantia’ prijkte ergens op die lijst. Alle tandwielen in mijn hoofd kermden op zoek naar een onderwerp, waar ik gevat over kon schrijven. [4] 
96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[5]