schapen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van schapen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | schapen | te schapen | ||||||
toekomend | zullen schapen | te zullen schapen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geschapen | te hebben geschapen | ||||||
toekomend | geschapen zullen hebben | geschapen te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
schapend | geschapen | ev. schaap |
mv. verouderd schaapt |
schape | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | schaap | schaapt | schaapt | schaapt | schaapt | schapen | schapen | schapen | |
verleden (o.v.t.) | schaapte | schaapte | schaapte | schaaptet | schaapte | schaapten | schaapten | schaapten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal schapen | zult/zal schapen | zult/zal schapen | zult schapen | zal schapen | zullen schapen | zullen schapen | zullen schapen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou schapen | zou schapen | zou(dt) schapen | zoudt schapen | zou schapen | zouden schapen | zouden schapen | zouden schapen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geschapen | hebt geschapen | hebt/heeft geschapen | hebt geschapen | heeft geschapen | hebben geschapen | hebben geschapen | hebben geschapen | |
verleden (v.v.t.) | had geschapen | had geschapen | had geschapen | hadt geschapen | had geschapen | hadden geschapen | hadden geschapen | hadden geschapen | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal geschapen hebben | zal/zult geschapen hebben | zult/zal geschapen hebben | zult geschapen hebben | zal geschapen hebben | zullen geschapen hebben | zullen geschapen hebben | zullen geschapen hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geschapen hebben | zou geschapen hebben | zou/zoudt geschapen hebben | zoudt geschapen hebben | zou geschapen hebben | zouden geschapen hebben | zouden geschapen hebben | zouden geschapen hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm geschapen worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt geschapen | er is geschapen | |||||||
verleden | er werd geschapen | er was geschapen | |||||||
toekomend | er zal geschapen worden | er zal geschapen zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou geschapen worden | er zou geschapen zijn |