schaatsenrijder
- Geluid: schaatsenrijder (hulp, bestand)
- IPA: / ˈsxatsə(n)ˌrɛɪdər / (5 lettergrepen)
- schaat·sen·rij·der
- naamwoord van handeling van schaatsenrijden met het achtervoegsel -er [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schaatsenrijder | schaatsenrijders |
verkleinwoord | schaatsenrijdertje | schaatsenrijdertjes |
de schaatsenrijder m
- iemand die zich op de schaats voortbeweegt
- Bij schaatsenrijders die deelnemen aan de molentocht gaat een kop snert er altijd wel in.
- (figuurlijk) (halfvleugeligen) insect uit de familie Gerridae van de insecten en behorend tot de orde halfvleugeligen (Hemiptera) dat zich dank zij de oppervlaktespanning op het wateroppervlak kan voortbewegen
- Schaatsenrijders leven van kleine diertjes die per ongeluk in het water terechtkomen.
- [2] beekschaatsenrijder, bosschaatsenrijder, bruine schaatsenrijder, buiktandje, grote schaatsenrijder, poelschaatsenrijder, rossige schaatsenrijder, zilveren schaatsenrijder, zwervende schaatsenrijder
-
[1] Een keurig geklede schaatsenrijder omstreeks 1790
-
[1] Een schaatsenrijder.
-
[2] Een schaatsenrijder.
2. bepaald soort insect, Gerris lacustris
- Het woord schaatsenrijder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.