• ska·ter
  • uit het Engels
enkelvoud meervoud
naamwoord skater skaters
verkleinwoord skatertje skatertjes

de skaterm

  1. (sport) iemand die skeelert of skatet
    • Tijdens de autoloze zondag is een groot deel van Brussel autovrij, waardoor voetgangers, fietsers, skaters of jongeren op rolschaatsen vrij baan hebben. Maar geen speed pedelecs[sic!] dus, de fiets die tot meer dan 40 kilometer per uur kan. Ook bromfietsen en motoren zijn niet welkom. De Fietsersbond vindt de maatregel overdreven. Gewone elektrische fietsen zijn wel toegelaten.[1] 
    • Het vernieuwde skatepark krijgt een oppervlakte van zo'n 600 vierkante meter. Eind oktober is de opening. Professionale skaters geven daarbij acte de presence. Begin oktober gaat een aannemer het terrein bij de brandweerkazerne asfalteren. [2] 
93 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]
  1. de Standaard 14 september 2017 door wer
  2. Tubantia 19-september-2017
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be