saxofoon
- saxo·foon
- van Frans saxophone, in de betekenis van ‘blaasinstrument’ voor het eerst aangetroffen in 1870
eponiem, op te vatten als afgeleid van Sax met het achtervoegsel -foon met het invoegsel -o-, naar de Belgische instrumentbouwer A. Sax die het instrument in 1841 uitvond [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | saxofoon | saxofoons saxofonen |
verkleinwoord | saxofoontje | saxofoontjes |
de saxofoon m
- (muziekinstrument) een houtblaasinstrument met een enkelriet
- De saxofoon is op het mondstuk na, van messing gemaakt.
- altsaxofoon, baritonsaxofoon, bassaxofoon, contrabassaxofoon, piccolosaxofoon, sopraansaxofoon, sopraninosaxofoon, soprillosaxofoon, tenorsaxofoon
1. een metalen blaasinstrument met een enkel riet
- Het woord saxofoon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "saxofoon" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ saxofoon op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "saxofoon" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be