samendoen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van samendoen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | samendoen | samen te doen | ||||||||
toekomend | zullen samendoen samen zullen doen |
te zullen samendoen samen te zullen doen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben samengedaan | te hebben samengedaan | ||||||||
toekomend | samengedaan zullen hebben | samengedaan te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
samendoend | samengedaan | ev. doe samen |
mv. verouderd doet samen |
doe samen (bijzin) samendoe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | doe samen | doet samen | doet samen | doet samen | doet samen | doen samen | doen samen | doen samen | |||
verleden (o.v.t.) | deed samen | deed samen | deed samen | deed samen | deed samen | deden samen | deden samen | deden samen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal samendoen | zult/zal samendoen | zult/zal samendoen | zult samendoen | zal samendoen | zullen samendoen | zullen samendoen | zullen samendoen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou samendoen | zou samendoen | zou(dt) samendoen | zoudt samendoen | zou samendoen | zouden samendoen | zouden samendoen | zouden samendoen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | samendoe | samendoet | samendoet | samendoet | samendoet | samendoen | samendoen | samendoen | |||
verleden (o.v.t.) | samendeed | samendeed | samendeed | samendeed | samendeed | samendeden | samendeden | samendeden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal samendoen samen zal doen |
zult/zal samendoen samen zult/zal doen |
zult/zal samendoen samen zult/zal doen |
zult samendoen samen zult doen |
zal samendoen samen zal doen |
zullen samendoen samen zullen doen |
zullen samendoen samen zullen doen |
zullen samendoen samen zullen doen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou samendoen samen zou doen |
zou samendoen samen zou doen |
zou(dt) samendoen samen zou(dt) doen |
zoudt samendoen samen zoudt doen |
zou samendoen samen zou doen |
zouden samendoen samen zouden doen |
zouden samendoen samen zouden doen |
zouden samendoen samen zouden doen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb samengedaan | hebt samengedaan | hebt/heeft samengedaan | hebt samengedaan | heeft samengedaan | hebben samengedaan | hebben samengedaan | hebben samengedaan | |||
verleden (v.v.t.) | had samengedaan | had samengedaan | had samengedaan | hadt samengedaan | had samengedaan | hadden samengedaan | hadden samengedaan | hadden samengedaan | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal samengedaan hebben | zal/zult samengedaan hebben | zult/zal samengedaan hebben | zult samengedaan hebben | zal samengedaan hebben | zullen samengedaan hebben | zullen samengedaan hebben | zullen samengedaan hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou samengedaan hebben | zou samengedaan hebben | zou/zoudt samengedaan hebben | zoudt samengedaan hebben | zou samengedaan hebben | zouden samengedaan hebben | zouden samengedaan hebben | zouden samengedaan hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm samengedaan worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt samengedaan | er is samengedaan | |||||||||
verleden | er werd samengedaan | er was samengedaan | |||||||||
toekomend | er zal samengedaan worden | er zal samengedaan zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou samengedaan worden | er zou samengedaan zijn | |||||||||
lijdende vorm samengedaan worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | samengedaan worden | samengedaan te worden | ||||||||
toekomend | samengedaan zullen worden | samengedaan te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | samengedaan zijn | samengedaan te zijn | ||||||||
toekomend | samengedaan zullen zijn | samengedaan te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word samengedaan | wordt samengedaan | wordt samengedaan | wordt samengedaan | wordt samengedaan | worden samengedaan | worden samengedaan | worden samengedaan | |||
verleden (o.v.t.) | werd samengedaan | werd samengedaan | werd samengedaan | werdt samengedaan | werd samengedaan | werden samengedaan | werden samengedaan | werden samengedaan | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal samengedaan worden | zult samengedaan worden | zult samengedaan worden | zult samengedaan worden | zal samengedaan worden | zullen samengedaan worden | zullen samengedaan worden | zullen samengedaan worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou samengedaan worden | zou samengedaan worden | zou/zoudt samengedaan worden | zoudt samengedaan worden | zou samengedaan worden | zouden samengedaan worden | zouden samengedaan worden | zouden samengedaan worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben samengedaan | bent samengedaan | bent/is samengedaan | zijt samengedaan | is samengedaan | zijn samengedaan | zijn samengedaan | zijn samengedaan | |||
verleden (v.v.t.) | was samengedaan | was samengedaan | was samengedaan | waart samengedaan | was samengedaan | waren samengedaan | waren samengedaan | waren samengedaan | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal samengedaan zijn | zult samengedaan zijn | zult samengedaan zijn | zult samengedaan zijn | zal samengedaan zijn | zullen samengedaan zijn | zullen samengedaan zijn | zullen samengedaan zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou samengedaan zijn | zou samengedaan zijn | zou/zoudt samengedaan zijn | zoudt samengedaan zijn | zou samengedaan zijn | zouden samengedaan zijn | zouden samengedaan zijn | zouden samengedaan zijn |