Nederlands

 
Een ruggengraat
Uitspraak
Woordafbreking
  • rug·gen·graat
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ruggengraat ruggengraten
verkleinwoord ruggengraatje ruggengraatjes

Zelfstandig naamwoord

de ruggengraatm

  1. (anatomie) zuil gevormd door de wervels gelegen in de rug, die de enige steun van het hoofd en de romp uitmaakt en waarin het ruggenmerg zit
Schrijfwijzen
Synoniemen
Spreekwoorden
  • Iemand met ruggengraat.
    Iemand die kan standhouden.
  • Een ruggengraat vol slagroom hebben.
    Iemand die geen stand kan houden; iemand die zwicht onder druk van anderen.
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen