• rug·gen·graat·loos
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ruggengraatloos ruggengraatlozer ruggengraatloost
verbogen ruggengraatloze ruggengraatlozere ruggengraatlooste
partitief ruggengraatloos ruggengraatlozers -

ruggengraatloos

  1. zonder discipline of doorzettingsvermogen
    • Iemand die ruggengraatloos is kan zijn rug niet rechthouden, is niet opgewassen tegen weerstand. 
    • De ruggengraatloze jongen verzon altijd wel een smoesje waarom hij nog niet was gestopt met roken.