• on·ge·re·geld
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ongeregeld ongeregelder ongeregeldst
verbogen ongeregelde ongeregeldere ongeregeldste
partitief ongeregelds ongeregelders -

ongeregeld [1]

  1. zonder planning of organisatie
    • Ik sport weleens maar op een ongeregelde manier. 
  2. zonder orde of regelmaat
    • Volgens mijn vrouw is het in ons huis vaak een ongeregelde bende. 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]