rijpen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van rijpen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | rijpen | te rijpen | ||||||||
toekomend | zullen rijpen | te zullen rijpen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gerijpt | te hebben gerijpt | ||||||||
toekomend | gerijpt zullen hebben | gerijpt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
rijpend | gerijpt | ev. rijp |
mv. verouderd rijpt |
rijpe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | rijp | rijpt | rijpt | rijpt | rijpt | rijpen | rijpen | rijpen | |||
verleden (o.v.t.) | rijpte | rijpte | rijpte | rijpte | rijpte | rijpten | rijpten | rijpten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal rijpen | zult/zal rijpen | zult/zal rijpen | zult rijpen | zal rijpen | zullen rijpen | zullen rijpen | zullen rijpen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou rijpen | zou rijpen | zou(dt) rijpen | zoudt rijpen | zou rijpen | zouden rijpen | zouden rijpen | zouden rijpen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gerijpt | hebt gerijpt | hebt/heeft gerijpt | hebt gerijpt | heeft gerijpt | hebben gerijpt | hebben gerijpt | hebben gerijpt | |||
verleden (v.v.t.) | had gerijpt | had gerijpt | had gerijpt | hadt gerijpt | had gerijpt | hadden gerijpt | hadden gerijpt | hadden gerijpt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gerijpt hebben | zal/zult gerijpt hebben | zult/zal gerijpt hebben | zult gerijpt hebben | zal gerijpt hebben | zullen gerijpt hebben | zullen gerijpt hebben | zullen gerijpt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gerijpt hebben | zou gerijpt hebben | zou/zoudt gerijpt hebben | zoudt gerijpt hebben | zou gerijpt hebben | zouden gerijpt hebben | zouden gerijpt hebben | zouden gerijpt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gerijpt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gerijpt | er is gerijpt | |||||||||
verleden | er werd gerijpt | er was gerijpt | |||||||||
toekomend | er zal gerijpt worden | er zal gerijpt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gerijpt worden | er zou gerijpt zijn | |||||||||
lijdende vorm gerijpt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gerijpt worden | gerijpt te worden | ||||||||
toekomend | gerijpt zullen worden | gerijpt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gerijpt zijn | gerijpt te zijn | ||||||||
toekomend | gerijpt zullen zijn | gerijpt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gerijpt | wordt gerijpt | wordt gerijpt | wordt gerijpt | wordt gerijpt | worden gerijpt | worden gerijpt | worden gerijpt | |||
verleden (o.v.t.) | werd gerijpt | werd gerijpt | werd gerijpt | werdt gerijpt | werd gerijpt | werden gerijpt | werden gerijpt | werden gerijpt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gerijpt worden | zult gerijpt worden | zult gerijpt worden | zult gerijpt worden | zal gerijpt worden | zullen gerijpt worden | zullen gerijpt worden | zullen gerijpt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gerijpt worden | zou gerijpt worden | zou/zoudt gerijpt worden | zoudt gerijpt worden | zou gerijpt worden | zouden gerijpt worden | zouden gerijpt worden | zouden gerijpt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gerijpt | bent gerijpt | bent/is gerijpt | zijt gerijpt | is gerijpt | zijn gerijpt | zijn gerijpt | zijn gerijpt | |||
verleden (v.v.t.) | was gerijpt | was gerijpt | was gerijpt | waart gerijpt | was gerijpt | waren gerijpt | waren gerijpt | waren gerijpt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gerijpt zijn | zult gerijpt zijn | zult gerijpt zijn | zult gerijpt zijn | zal gerijpt zijn | zullen gerijpt zijn | zullen gerijpt zijn | zullen gerijpt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gerijpt zijn | zou gerijpt zijn | zou/zoudt gerijpt zijn | zoudt gerijpt zijn | zou gerijpt zijn | zouden gerijpt zijn | zouden gerijpt zijn | zouden gerijpt zijn |