• rijp·te
vervoeging van
rijpen

rijpte

  1. enkelvoud verleden tijd van rijpen
    • Ik rijpte. 
    • Jij rijpte. 
    • Hij, zij, het rijpte. 
78 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be