rijpte
- rijp·te
vervoeging van |
---|
rijpen |
rijpte
- enkelvoud verleden tijd van rijpen
- Ik rijpte.
- Jij rijpte.
- Hij, zij, het rijpte.
- Ik rijpte.
- Het woord rijpte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rijpte" herkend door:
78 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be