repliceren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van repliceren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | repliceren | te repliceren | ||||||
toekomend | zullen repliceren | te zullen repliceren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gerepliceerd | te hebben gerepliceerd | ||||||
toekomend | gerepliceerd zullen hebben | gerepliceerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
replicerend | gerepliceerd | ev. repliceer |
mv. verouderd repliceert |
replicere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | repliceer | repliceert | repliceert | repliceert | repliceert | repliceren | repliceren | repliceren | |
verleden (o.v.t.) | repliceerde | repliceerde | repliceerde | repliceerde | repliceerde | repliceerden | repliceerden | repliceerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal repliceren | zult/zal repliceren | zult/zal repliceren | zult repliceren | zal repliceren | zullen repliceren | zullen repliceren | zullen repliceren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou repliceren | zou repliceren | zou(dt) repliceren | zoudt repliceren | zou repliceren | zouden repliceren | zouden repliceren | zouden repliceren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gerepliceerd | hebt gerepliceerd | hebt/heeft gerepliceerd | hebt gerepliceerd | heeft gerepliceerd | hebben gerepliceerd | hebben gerepliceerd | hebben gerepliceerd | |
verleden (v.v.t.) | had gerepliceerd | had gerepliceerd | had gerepliceerd | hadt gerepliceerd | had gerepliceerd | hadden gerepliceerd | hadden gerepliceerd | hadden gerepliceerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gerepliceerd hebben | zal/zult gerepliceerd hebben | zult/zal gerepliceerd hebben | zult gerepliceerd hebben | zal gerepliceerd hebben | zullen gerepliceerd hebben | zullen gerepliceerd hebben | zullen gerepliceerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gerepliceerd hebben | zou gerepliceerd hebben | zou/zoudt gerepliceerd hebben | zoudt gerepliceerd hebben | zou gerepliceerd hebben | zouden gerepliceerd hebben | zouden gerepliceerd hebben | zouden gerepliceerd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm gerepliceerd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt gerepliceerd | er is gerepliceerd | |||||||
verleden | er werd gerepliceerd | er was gerepliceerd | |||||||
toekomend | er zal gerepliceerd worden | er zal gerepliceerd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou gerepliceerd worden | er zou gerepliceerd zijn |