repliceerden
- re·pli·ceer·den
vervoeging van |
---|
repliceren |
repliceerden
- meervoud verleden tijd van repliceren
- Wij repliceerden.
- Jullie repliceerden.
- Zij repliceerden.
- Wij repliceerden.
- Het woord repliceerden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.